Ezekiel 23

Inleiding

In Ezechiël 23 schildert Ezechiël levendig de geschiedenis van de zusterkoninkrijken Israël en Juda. In Ezechiël 16 heeft de HEERE Jeruzalem met een hoer vergeleken. Dezelfde vergelijking wordt in dit hoofdstuk gebruikt, maar nu voor het hele volk. De nadruk in de vorige vergelijking ligt op het geestelijke overspel met Kanaänitische afgoderij. In Ezechiël 23 gaat het daarnaast ook over Israëls politieke overspel, dat wil zeggen, op de politieke verbonden met buitenlandse mogendheden. Ezechiël 16 benadrukt meer de vroegere geschiedenis van Israël, terwijl Ezechiël 23 meer nadruk legt op de latere geschiedenis.

Het hoofdstuk kan in vijf gedeelten worden onderverdeeld:

1. Inleiding: Ohola en Oholiba (Ez 23:1-4).

2. De zonde van Ohola (Samaria) (Ez 23:5-10).

3. De zonde van Oholiba (Jeruzalem) (Ez 23:11-21).

4. Het oordeel over Oholiba (Ez 23:22-35).

5. Het oordeel over Ohola en Oholiba (Ez 23:36-49).

Ohola en Oholiba

Het woord van de HEERE komt tot Ezechiël (Ez 23:1). De HEERE gaat Ezechiël in een gelijkenis van twee vrouwen, twee zussen (Ez 23:2), de politieke zonden van Zijn volk voorstellen. Dit is na Ezechiël 16 en Ezechiël 20 de derde keer dat Hij op de geschiedenis van Zijn volk ingaat. In de beschrijving in Ezechiël 16 vinden we aan het einde van het hoofdstuk nog hoop. Die hoop ontbreekt in de beschrijving in dit hoofdstuk. Dat de twee vrouwen dochters van één moeder zijn, wijst erop dat Israël oorspronkelijk één volk is geweest.

Toch wordt het volk al vanaf de tijd dat het in Egypte is, als twee vrouwen voorgesteld (Ez 23:3). Aan de feitelijke scheuring van het rijk in twee delen is een lange tijd van innerlijke verdeeldheid voorafgegaan. Dat moet voor ons een waarschuwing zijn om een geest van verdeeldheid in de kiem te smoren.

De twee vrouwen laten zich de liefkozingen van de Egyptenaren welgevallen. De tijd in Egypte begint goed. Jozef is onderkoning. Als Jakob en zijn zonen naar Egypte komen, mogen zij in het beste deel van het land wonen (Gn 47:6; 11). Als de slavernij komt, blijft het volk profiteren van de welvaart in Egypte. Die welvaart geeft een fijn gevoel. De slavernij wordt er aangenaam door. Al snel nadat ze uit Egypte zijn vertrokken en de beproevingen komen, verlangen zij zelfs terug naar hun verblijf in Egypte (Nm 11:5; Nm 14:2-4; Ex 16:3).

De HEERE geeft de beide vrouwen een naam en zegt ook wie bij die namen horen (Ez 23:4). In beide namen is het Hebreeuwse woord ohel, dat betekent ‘tent’, terug te vinden. Ohola betekent ‘haar tent’ en Oholiba betekent ‘Mijn tent is in haar’. Ohola is een zinspeling op de eigenwillige godsdienst (‘haar tent’) van het tienstammenrijk, vertegenwoordigd door Samaria. Die eigenwilligheid zien we in het oprichten van de altaren voor de gouden kalveren in Bethel en Dan (1Kn 12:28-30). Oholiba is een zinspeling op Jeruzalem, waar de tempel van God (‘Mijn tent’) staat en waar Hij heeft gewoond.

De zonde van Ohola en het oordeel over haar

Samaria (de tien stammen) bedrijft in geestelijke zin hoererij (Ez 23:5). In plaats van op God te vertrouwen verbindt ze zich met de Assyriërs (2Kn 15:19; Hs 5:13; Hs 7:11; Hs 8:9; Hs 12:2). Het zoeken van hulp bij de Assyriërs heeft tot gevolg dat indrukwekkend geklede ‘vertrouwelingen’, mannen van aanzien, het land binnenkomen (Ez 23:6). Zo doet de Assyrische cultuur zijn intrede in het land en verovert het hart van Samaria (Ez 23:7). Die cultuur is geheel verweven met de afgodendienst van Assyrië die ook door Samaria wordt overgenomen. De tien stammen buigen zich in ontucht neer voor de stinkgoden van Assyrië.

Maar Assyrië is niet het enige rijk waarmee Samaria geestelijk hoererij bedrijft. Samaria blijft ook openstaan voor de invloed van Egypte (Ez 23:8). Ze blijft de afgoden van Egypte aanbidden zoals ze al heeft gedaan in de tijd van haar slavernij. In voorkomende gevallen zoekt ze ook politieke steun bij Egypte (vgl. Hs 12:2). God herinnert haar aan haar schaamteloze gedrag dat ze al in haar prilste bestaan heeft getoond.

Vanwege haar hoererij met Assyrië heeft de HEERE Samaria aan de Assyriërs overgegeven (Ez 23:9). Vanuit politiek gezichtspunt kan Assyrië het heulen van Samaria met Egypte niet dulden en heeft Samaria daar ook zwaar voor gestraft (2Kn 17:2-8). De Assyriërs hebben Samaria geheel verwoest en ontluisterd en ook ontvolkt door de bevolking weg te voeren (Ez 23:10). Zo is er een einde gekomen aan het bestaan van het noordelijke tienstammenrijk. Het gedrag van Samaria bezorgt de Israëlieten een slechte naam bij de andere “vrouwen”, dat wil zeggen bij de andere volken en vooral bij het zustervolk Juda. In de volgende verzen zien we hoe Oholiba reageert op wat er met haar zus Ohola is gebeurd.

De zonde van Oholiba

Jeruzalem (en Juda) heeft zich door het afschrikwekkende voorbeeld van Samaria en Israël er niet van laten weerhouden om dezelfde zondige weg te gaan (Ez 23:11). Het is zelfs zo, dat zij haar zuster in boosheid heeft overtroffen. Haar hartstocht voert haar tot een nog verderfelijker handelen dan dat van haar zus.

Evenals Samaria heeft Juda hulp gezocht bij Assyrië (2Kn 16:7) omdat ook zij betoverd is geraakt door wat Assyrië te bieden heeft (Ez 23:12; Ez 23:6). De HEERE neemt waar hoe zij zich heeft verontreinigd door zich met Assyrië in te laten en de afgodendienst ervan over te nemen (Ez 23:13). Zo gaan beide zussen, Ohola en Oholiba, voort op dezelfde weg van het kwaad, weg van de HEERE.

Jeruzalem beperkt zich niet tot Assyrië. Ze komt ook onder de bekoring van de Chaldeeën of Babyloniërs (Ez 23:14). Ze ziet de afbeeldingen van Chaldeeën, portretten, naar Babylonische gewoonte ingegrift in de muur. De rode kleur maakt het aansprekend en aantrekkelijk. De afgebeelde mannen dragen met trots de kleding van Babel (Ez 23:15). De reclame werkt betoverend. Jeruzalem wordt op slag verliefd als ze het met eigen ogen ziet (Ez 23:16). De begeerte komt door het zien. Het is de oorzaak van de zondeval (Gn 3:6; 1Jh 2:16). Reclame werkt vandaag nog steeds op dezelfde manier.

Jeruzalem stuurt gezanten naar Babel om met haar een bondgenootschap aan te gaan. Voor een volk dat de HEERE als God heeft, is deze missie diep beschamend. Deze missie is een grote oneer voor God. Jeruzalem begaat hiermee geestelijke ontrouw die gelijk staat aan hoererij (Ez 23:17). Ze verontreinigt zich door deze daad. Het delen van het liefdesbed slaat mogelijk ook op het aanbidden van de afgoden van Babel, wat we zien in het woord ‘hoererij’. Daarna rukt ze zich van Babel los omdat de liefde van Babel voorbij is en Babel haar hard behandelt. Maar als Babel merkt dat Jeruzalem tijdens de regering van Jojakim en Zedekia hulp zoekt bij Egypte (Jr 37:5-8; Ez 17:12-15), keert Babel zich tegen Jeruzalem.

De schaamteloze hoererij of afgoderij betekent dat ook God Zich met afkeer van Jeruzalem afwendt (Ez 23:18). Hij kan het niet aanzien dat zij, die Hij tot vrouw heeft genomen, zich als een vulgaire hoer gedraagt die haar lichaam voor iedere willekeurige man ontbloot. Hij rukt Zich van haar los, wat aangeeft dat het Hem moeite kost om Zich van haar los te maken en haar los te laten. Diezelfde moeite heeft Hij ook bij het Zich losmaken van Samaria.

Jeruzalem blijft maar doorgaan met hoereren en vermeerdert de hoererij door nieuwe contacten aan te gaan, nu met Egypte (Ez 23:19). Ze zoekt bij Egypte hulp tegen de overmacht van Babel. Daardoor komt ze ertoe de gebruiken van Egypte over te nemen. Juda doet hierin Samaria na (Ez 23:3; 8). Ook bij Jeruzalem steken ‘verliefdheden’ van vroeger de kop weer op (Ez 23:20). De Egyptenaren worden vergeleken met “ezels” en “hengsten”, dieren die bekend staan om hun vurige geslachtsdrift. Voor de behoeftebevrediging van dat dierlijke soort stelt Jeruzalem zich beschikbaar.

Dan spreekt Ezechiël Jeruzalem direct aan (“zo verlangde u”). Hij herinnert haar aan haar vroegere schandelijke lustgevoelens en verwijt haar dat ze die gevoelens weer toelaat om de overhand over haar te krijgen (Ez 23:21). Het is een waarschuwing voor ons: als vroegere zonden, vooral op seksueel gebied, niet radicaal als zonde zijn geoordeeld, zullen ze ons vroeg of laat weer in hun macht krijgen (vgl. Ef 4:17-19).

In het magazine ‘Leef’, uitgave april/mei 2013, las ik een artikel over ‘eerste indrukken’ waarin “het denken aan de dagen van haar jeugd” (Ez 23:19) een actuele toepassing heeft. Het artikel haalt iets aan uit het populairwetenschappelijke tijdschrift ‘Weet Magazine’. Het betreft een opmerkelijk citaat van een advocaat, gespecialiseerd in echtscheidingen, op 24 april 2010 in de Telegraaf. Nadat deze advocaat de aanzienlijke toename van scheidingen in het eerste kwartaal van 2010 op circa 20% schat, zegt hij: ‘Het aantal scheidingen neemt al jaren toe, mede door het feit dat mensen vaker vreemd gaan en de opmars van internet. Daardoor duiken oude geliefden opeens weer op, met verstrekkende gevolgen.’

Oude liefdes met ‘eerste indrukken’ die niet vergeten zijn, niet weggedaan zijn en weer oplaaien …

Strafgericht over Oholiba

“Daarom” (Ez 23:22) ziet op de in de voorgaande verzen genoemde ontrouw. De HEERE zal als straf voor die ontrouw de volken tegen haar opzetten bij wie ze vroeger hulp heeft gezocht. De HEERE zegt wie dat zijn (Ez 23:23). Het zijn de Babyloniërs en de Assyriërs, met enkele nomadenstammen, die ze zo heeft bewonderd (Ez 23:6), maar tegen wie ze ook weer in opstand is gekomen. Zij zullen met groot militair vertoon tegen Jeruzalem optrekken en zich van alle kanten tegen haar opstellen (Ez 23:24). Zij krijgen van de HEERE de macht om het oordeel over Jeruzalem uit te voeren. Zij zullen dat doen in overeenstemming met de heidense gewoonten die zij heeft overgenomen.

Door de vroegere minnaars zal de HEERE Jeruzalem Zijn na-ijver doen voelen (Ez 23:25). Hij handelt als een jaloerse echtgenoot die door zijn vrouw op de laagste manier is bedrogen. Daarover is Hij zo verbolgen, dat Hij Zijn woede via de vijanden op de stad zal laten neerkomen. Zij zullen Jeruzalem verminken, het afzichtelijk maken. Wie in de stad in leven blijven, zullen vallen door het zwaard of weggevoerd worden. Jeruzalem zal van alles wat sierlijk is, beroofd worden en zij zal naakt tentoongesteld worden (Ez 23:26).

Die strafuitoefening zal als resultaat hebben dat ze zal ophouden met zich schandelijk en als hoer te gedragen (Ez 23:27). Aan een overspelige verhouding met Egypte zal ze niet meer denken. Dat ze niet meer aan Egypte zal denken, is niet omdat ze tot bekering is gekomen. Het is omdat de HEERE haar heeft uitgeleverd aan haar vijanden en zij door haar mismaaktheid alle aantrekkelijkheid heeft verloren. Met name aan Egypte, dat niet geïnteresseerd is in een uitgekleed en ontluisterd Jeruzalem, hoeft ze niet meer te denken.

In de Ez 23:28-30 wordt nog eens in andere woorden herhaald, wat al in de Ez 23:22-27 is gezegd. De HEERE is zo afkerig van haar gedrag, dat Hij haar nog eens haar zonden voorhoudt. Dat moet wel, omdat ze zo hardleers is. Hij geeft haar over in de macht van volken die ze haat en aan wie ze zich heeft willen ontrukken (Ez 23:28). Die volken zullen haar, gedreven door haat, schandelijk behandelen, en haar alles afnemen en haar arm en berooid achterlaten (Ez 23:29).

Ze heeft dit oordeel over zichzelf afgeroepen door haar eigen schandelijk gedrag tegenover de HEERE (Ez 23:30). Ze heeft Hem tot in het diepst van Zijn ziel beledigd door steun te zoeken in politieke verbonden met de omwonende volken. Die ontuchtige verbinding heeft zich geuit in de aanbidding van de stinkgoden van die heidenen. Wat een belediging voor Hem!

Zo is Jeruzalem dezelfde weg gegaan als haar zuster Samaria (Ez 23:31). Daarom zal Jeruzalem hetzelfde oordeel als Samaria ondergaan; alleen wordt het door een ander volk uitgevoerd. Ze zal de beker van de toorn van God moeten drinken wanneer de stad door de Babyloniërs overvallen wordt, zoals Samaria die beker heeft gedronken bij haar wegvoering door de Assyriërs.

Dit oordeel wordt in een lied nog een keer indringend voor de aandacht van Jeruzalem geplaatst (Ez 23:32). Het lot van Jeruzalem zal geen medelijden opwekken, maar hoongelach en bespotting. De beker van Gods toorn is tot de rand gevuld. De vijanden zullen met leedvermaak opmerken dat de beker die zij te drinken krijgt, wel goed vol zit, zo krijgt ze ervanlangs. De beker is zo vol, dat wie hem drinkt er vol dronkenschap door zal worden (Ez 23:33). Die dronkenschap zal geen ‘gezelligheid’ opleveren, maar groot en bitter leed. Jeruzalem kan bij haar zuster Samaria nagaan wat het drinken van die beker betekent.

Jeruzalem zal die beker drinken en zal hem helemaal leegdrinken (Ez 23:34). De gestrafte hoer, die vroeger dronken van wellust haar schandelijke ontucht heeft gepleegd, zal nu dronken en waanzinnig van pijn en rouw worden als ze de beker van Gods toorn tot de laatste druppel moet drinken. Buiten zinnen van pijn zal ze de beker stukbijten; met de scherven zal ze haar borsten, waarmee ze vroeger haar minnaars heeft behaagd, openrijten. De Heere HEERE heeft persoonlijk dit woord gesproken en daarom zal het gebeuren.

Nog een keer wordt nadrukkelijk de oorzaak van deze tuchtiging aan Jeruzalem voorgehouden (Ez 23:35). Ze is de HEERE vergeten. Dat negeren van de HEERE is een schuldig vergeten. Het is de bron van de ellende. Ze is echter nog verder gegaan en heeft Hem verachtelijk achter haar rug geworpen om daarmee te demonstreren hoe waardeloos ze Hem vindt, niet waard om nog enige aandacht aan te schenken. Waar ze nu mee te maken krijgt, zijn de gevolgen van haar eigen zonden.

Het einde van Ohola en Oholiba

Ezechiël krijgt de opdracht om over de beide afvallige vrouwen recht te spreken (Ez 23:36). De HEERE legt de opdracht als een vraag aan Ezechiël voor (vgl. Ez 20:4). Hij sluit aan bij de gevoelens van afkeer die de profeet gaandeweg heeft gekregen en die ook Zijn gevoelens zijn. De beide vrouwen worden op één lijn gesteld. Dat is een vernedering voor Jeruzalem, want de inwoners van Jeruzalem en de overige Judeeërs hebben een afkeer van de Samaritanen (Jh 4:9; Jh 8:48).

Ezechiël moet de beide zusters de aanklacht voorhouden. Dat houdt in dat ze nog een keer een gedetailleerde opsomming van hun zonden te horen krijgen die nu als een aanklacht worden voorgelezen. De samenvatting is: overspel en moord (Ez 23:37). Het overspel is hier vooral geestelijk overspel, afgoderij: het zich in aanbidding neerbuigen voor de stinkgoden van de volken. De moord begaan zij door de kinderen die voor God bestemd zijn als gruwelijk offer aan die stinkgoden te brengen.

Ze hebben God nog meer kwaad aangedaan, want ze hebben Zijn heiligdom verontreinigd en Zijn sabbatten ontheiligd (Ez 23:38). Met God en Zijn rechten hebben ze totaal afgerekend. Ze maken zelf wel uit hoe ze Hem dienen. Daardoor zijn ze zó achteloos aan Zijn rechten voorbijgegaan, dat ze het wagen om nog op dezelfde dag dat ze hun kinderen aan de stinkgoden hebben geofferd, met een uitgestreken gezicht het heiligdom van God binnen te komen (Ez 23:39). Het is de opperste brutaliteit. Het is totale ongevoeligheid en onverschilligheid voor wat passend is voor de tegenwoordigheid van God.

De HEERE beklaagt Zich erover dat zij hebben gedurfd zich zo in het midden van Zijn huis te misdragen. Het is een brute miskenning van Zijn heiligheid. Hun praktijk komt erop neer dat zij de HEERE, hun God, als een van de afgoden zien, maar dan wel een die ze niet al te serieus nemen.

En nog is dat niet alles. Er komt nog bij dat ze afgodische heidenen hebben uitgenodigd bij hen te komen (Ez 23:40). Ze hebben hun best gedaan om een goede indruk op die heidenen te maken. Ze wassen zich, maken zich op en versieren zich (vgl. Sp 7:10-21). Met heidenen willen ze zich verbinden om zich sterk te maken.

Om de genodigden in een goede stemming te brengen zorgen ze voor een goed decor: een prachtig bed dat uitnodigt om gemeenschap te hebben en een gereedgemaakte tafel om de buik goed te vullen (Ez 23:41). Op die tafel staan ook reukwerk en olie die voor de HEERE bestemd zijn. Ze nemen van de HEERE af wat van Hem is en zetten het de heidenen voor. Dit is grof misbruik en een belediging van de HEERE.

De menigte neemt de uitnodiging aan (Ez 23:42). Ze komen, en ze gaan bij de beide vrouwen aan de gereedgemaakte tafel aanliggen. Het feestgewoel trekt nog andere mannen aan. Het zijn mannen van de laagste soort die zich voornaam voordoen. Ze brengen geschenken voor de vrouwen mee, waarmee ze hen versieren. Deze versierselen werken als boeien, want de vrouwen worden door deze mensen die zij hebben uitgenodigd, gevangengenomen.

Er is niet veel aantrekkelijks meer aan Samaria en Jeruzalem overgebleven, en willen de heidenen dan toch nog met hen overspel bedrijven (Ez 23:43)? Willen ze dat echt? Ja, want zolang er nog iets te halen valt, zullen de volken, zeker als ze uitgenodigd worden, die gemeenschap met Samaria en Jeruzalem willen hebben (Ez 23:44). Het schandelijk gedrag van de twee zusters is heel vroeg begonnen, al in Egypte, en is door hen tot in hun ouderdom, tot het einde van hun volksbestaan, voortgezet.

Zij zullen voor hun overspel en hoererij berecht worden door “rechtvaardige mannen” (Ez 23:45). Daarmee worden de Assyriërs (Ez 23:9) en de Babyloniërs (Ez 23:22) bedoeld. Deze volken worden ‘rechtvaardig’ genoemd omdat zij ondanks hun wrede praktijken de instrumenten zijn waarmee God Zijn oordeel over Zijn volk uitvoert. De overspeelsters worden naar de bepaling van de wet met de dood gestraft (Lv 20:10; Dt 22:22). Hoeveel te meer is deze straf verdiend door vrouwen die bovendien de vreselijkste bloedschuld op zich hebben geladen door hun eigen kinderen aan de afgoden te offeren.

De HEERE roept de volken op om tegen Jeruzalem en Samaria op te trekken (Ez 23:46). Hij geeft de opdracht hen tot een schrikbeeld en prooi te maken. De heidenvolken zullen de beide zusters met stenen stenigen en met het zwaard doden (Ez 23:47). Zo zullen hun zonen en dochters omkomen en zal het nageslacht van boosdoeners worden uitgeroeid. De huizen, waar ze hun afgodische praktijken hebben voorbereid, zullen met vuur verbrand worden. Op die manier zal het schandelijk gedrag in het land ophouden (Ez 23:48). Het oordeel zal voor de vrouwen van andere volken onderwijs zijn om niet op een dergelijke manier te handelen.

Nog eens benadrukt God dat het oordeel dat hen treft, het gevolg is van hun eigen schandelijk gedrag (Ez 23:49). Ze zullen de zonden van hun aanbidding van hun stinkgoden dragen. Als God op deze manier het recht handhaaft, zal Zijn eigen eer daardoor schitteren. Hij maakt Zich hierdoor kenbaar, en overal waar Hij Zich kenbaar maakt, wordt Hij verheerlijkt.

Copyright information for DutKingComments